WoestHaar en Riek
Artikelnummer: 0004De achterflaptekst van het boek
Eind jaren negentig worden anesthesiemedewerker WoestHaar en operatieassistente Riek tot elkaar veroordeeld als ze, beiden zo groen als gras, als teamleiders op de operatieafdeling van een piepklein ziekenhuis aan de slag gaan. Niet alleen hun vakgebied is verschillend, ook qua karakter blijken ze tegenpolen. Waar WoestHaar nonchalant zijn schouders ophaalt, ligt Riek ’s nachts te woelen in haar bed.
Met hun team en de specialisten van de operatieafdeling maken ze hilarische dingen mee. Lukt het hen om tot een vruchtbare samenwerking te komen? En krijgen ze het voor elkaar om twee koningen (de organisatie en hun team) te dienen met specialisten die er vaak vrolijk, maar soms ook als een donderwolk doorheen marcheren?
Volgens WoestHaar is dit het enige boek dat je moet lezen als je leiding gaat geven.
Volgens Riek laat dit boek zien hoe leuk het is om deel uit te maken van een operatieteam.
‘Op humoristische wijze weet Riek voor outsiders de deur van het anders moeilijk toegankelijke OK-complex te openen. Voor insiders daarentegen schetst ze een feest der herkenning van deze subcultuur binnen de zorg.’
dr. AJF Hosman, Orthopedisch chirurg Radboudumc, Nijmegen
Lees één van de 44 verhalen:
Driftige klompen
Hij is vroeg vandaag. Het is even over negen als ik hem vanaf OK 1 door de lange gang hoor aankomen. Een snelle pas die af en toe onderbroken wordt doordat hij bijna zwikt op zijn iets te grote klompen. Ik overweeg om de deur van mijn kantoor dicht te gooien, maar hij is al te dichtbij. Dan maar net doen alsof ik in de personele weekplanning verdiept ben. Ik ben benieuwd wat er vandaag weer niet klopt. Wie staan er bij hem? Mijn ogen glijden over de namen van de indeling. Dat kan het niet zijn, met die meiden kan hij meestal wel door een deur. Is de wisseltijd te lang? Hm, zal me verbazen. Op zijn kamer staat de snelste anesthesioloog. Dan is er iets niet in orde met het instrumentarium óf hij heeft ruzie met zijn vrouw.
‘Er ontbrak weer iets op de instrumentenset.’ Hij schreeuwt me vanuit de deuropening toe. Zijn hoofd en nek zijn rood en zijn gebalde vuisten moeten een imponerende indruk maken, maar hij is en blijft een kleine man. ‘Er moest een nieuwe set open en nu moet die eerste met spoed gesteriliseerd worden,’ brult hij verder.
‘Wat vervelend,’ zeg ik.
‘Vervelend? Vervelend? Noem jij dat vervelend? Lijkt mij wat mager uitgedrukt, hè? Dat betekent dat ik uit ga lopen en jij hebt geen idee hoe groot mijn programma op de polikliniek vanmiddag is!’
Ik vermoed dat deze schreeuwende dwingeland door het hele OK-complex te horen is en ik vraag me af of iemand me komt redden. Meestal verschijnt WoestHaar als hij het getier van deze specialist hoort. Op de een of andere manier lukt het hem altijd de dokter met een flauwe grap af te wimpelen. Op hem hoef ik vandaag niet te rekenen; hij is vrij.
‘Ik zal direct naar de Centrale Sterilisatie Afdeling gaan om het te melden.’ Mijn stem klinkt flauwtjes.
‘Alsof dat helpt!’
‘Dan doe ik het niet.’ Ik haal mijn schouders op.
Hij stampt met zijn voet en verliest door zijn woeste beweging zijn klomp. Zijn hoofd kleurt paars en ik onderdruk de neiging om te zeggen dat hij aan zijn gezondheid moet denken.
‘Jij zorgt dat het niet weer gebeurt!’
Zonder dat ik nog iets kan zeggen beent hij weg.
Het is weekend en ik zit met mijn zus in haar tuin.
‘En? Is het nog steeds leuk om teamleider te zijn?’ vraagt ze.
‘Tja.’
‘Klinkt niet erg enthousiast.’
‘Ach, wel goed, maar ik had niet gedacht dat ik zoveel shit over me heen zou krijgen.’
‘Shit? Hoe dan?’
Ik vertel haar in detail hoe de furieuze specialist minimaal een keer per week zijn beklag komt doen.
‘Dat is niet normaal, toch?’ reageert mijn zus die niet in de gezondheidszorg werkt.
‘Het gebeurt,’ zeg ik.
‘Alleen door hem?’
‘Hij is extreem, maar het gebeurt wel vaker dat er eentje flipt.’
‘Dat hoef je toch niet te accepteren?’
‘Liever dat hij het tegen mij doet dan tegen iemand uit mijn team. Of nog erger: waar de patiënt bij is.’
‘Ik vind dat onacceptabel. Ik snap niet dat je dat pikt.’
De reactie van mijn zus zet me aan het denken. Ik weet nog goed dat ik als leerling operatieassistente in shock was als er pittig gereageerd werd en ik realiseer me plotseling dat ik aan dit buitensporige, schreeuwerige gedrag gewend ben geraakt.
‘Je zei toch dat het een klein mannetje is?’ vraagt mijn zus.
‘WoestHaar, mijn collega, zegt dat hij vroeger te veel op zijn kop is gespuugd.’
‘Je moet gewoon gebruikmaken van je lengte.’ Mijn zus is zelfs nog een stukje langer dan mijn één meter tachtig.
‘Wat?’
‘Als hij weer kwaad binnenkomt, ga je gewoon staan,’ tipt ze.
Tien uur. Ik hoor zijn driftige klompen. Hij is laat vandaag.
‘Weet jij hoe lang ik nu al zit te wachten?’ schreeuwt hij in de deuropening.
Ik haal diep adem, sta op van mijn bureaustoel en ga voor hem staan.
‘Goedemorgen dokter, wat kan ik voor u betekenen?’
Zijn kalende kruin schijnt door zijn OK-muts heen. Hij moet zijn hoofd in zijn nek leggen om mij aan te kijken.
‘Eh, eh, misschien, eh, is het een lastige uitleiding. Ik ga wel koffiedrinken,’ stamelt hij en ik zie dat zijn rode hoofd langzaam weer een normale kleur krijgt.
‘Dan ga ik even gezellig met je mee.’